Door: Albert van der Vliet (†)
Amsterdam-Noord in de vorige eeuw – Floradorp
Deel 14 van 18
In 1928 verhuist de familie Pruijs van een krottenwijk in de binnenstad naar Floradorp. Zoon Chris is twaalf jaar en kan in landelijk Noord zijn geluk niet op. In de jaren zeventig zet Pruijs zijn jeugdherinneringen op papier. Zijn verhalen geven een mooi beeld van de begintijd van Floradorp.
De familie Pruijs verhuist in 1928 naar tuindorp Buiksloterham, bekend geworden als Floradorp. Het Florapark is het jaar daarvoor aangelegd. De Kamperfoelieweg wordt pas een paar jaar later bebouwd. Chris, twaalf jaar en enig kind, komt met zijn ouders te wonen in de Pirolastraat die uitzicht geeft op de Buiksloterdijk. Het tuindorp is nog niet af.
Chris kende Noord al want hij ging vaak op bezoek bij een oom die naar Tuindorp Oostzaan was verhuisd. Dat was het eerste tuindorp in Noord, dat vanaf 1921 bewoond werd. De eerste duizend woningen in Tuindorp Oostzaan waren bestemd voor gezinnen met kinderen afkomstig uit krotwoningen in de Amsterdamse binnenstad. Chris en zijn ouders komen ook uit een krottenwijk.
In 1924 was de gemeente nog van plan het Florapark aan te leggen tot aan de Buiksloterdijk. In 1927 werd de Sneeuwbalstraat echter doorgetrokken naar de Buiksloterdijk, tot bij de brug over het Noordhollandsch Kanaal. Het nieuwe deel van de Sneeuwbalstraat ging Sneeuwbalweg heten. Daarmee was het Florapark de pas afgesneden.
Ten noorden van de nieuwe Sneeuwbalweg werd, in plaats van nog meer park, een extra gedeelte gebouwd aan Floradorp. In het midden daarvan kwam het Binnenhof, een bejaardencomplex, wat toen een nieuw verschijnsel was. De Binnenhofstraat is een ovale straat met een binnentuin die tegenwoordig alleen toegankelijk is voor de bewoners.
Floradorp, dat werd opgeleverd in 1929, is ontworpen door J.H. Mulder jr. (1888-1960). Er is weinig bekend over deze architect. De andere J.H. Mulder (1900-1988), Jakoba Helena, roepnaam Ko, heeft wel naam gemaakt in Amsterdam, maar zij heeft slechts een enkel woonhuis ontworpen. Ko Mulder was werkzaam als stedenbouwkundige bij de afdeling Stadsontwikkeling van Publieke Werken.
Volgens Wil Swart, pionier van de sociale geschiedschrijving van Noord, was Mulder jr. een socialistische architect die gedurende 29 jaar gewerkt heeft voor de Gemeentelijke Woningdienst. Swart heeft in haar boek ‘Van sinaasappelkistje tot kangoeroe-woning’ apart aandacht besteed aan de architecten van de Bloemenbuurt en ook de Vogelbuurt.
De ondertitel van het boek van Swart luidt: ‘Het Amsterdam-Noord van Arie Keppler’. Ir. A. Keppler was vanaf de oprichting in 1915 directeur van de Gemeentelijke Woningdienst. Keppler werd een pionier van de Amsterdamse volkshuisvesting. Samen met zijn dienst realiseerde hij vele arbeiderswijken en tuindorpen in Amsterdam.
Floradorp was vooral bedoeld voor bewoners van onbewoonbaar verklaarde woningen. Egbert Ottens benoemt in zijn boek-met-de-lange-titel (zie literatuurlijst) de vele krottenwijken in de Amsterdamse binnenstad: slechte delen van de Jordaan, de eilanden Uilenburg, Valkenburg, Rapenburg en Marken, de Ridder- en Jonkerbuurt, de Jodenbuurt, de Joden Houttuinen en Foeliestraten, de Keizers-en Koningsbuurt.
In deze achterbuurten zijn tussen 1924 en 1940 zevenduizend woningen gesloopt. (Het zou interessant zijn de krottenwijken in kaartte brengen, maar dat is een taak voor de geschiedschrijvers van Amsterdam. Onderwerp van deze serie is Noord, waar naar verhouding veel minder onderzoek naar gedaan is.) Er was ook instroom in Floradorp vanuit het in de Buiksloterham gelegen nooddorp Obelt, dat in 1917 was opengesteld en in 1929 opgeheven werd. Bewoners van ‘overvulde’ woningen verhuisden ook naar Floradorp.
Het nieuwe tuindorp kreeg eenvoudige huizen want het Rijk stelde weinig subsidie beschikbaar. Het ging om 605 woningen en negen winkelwoningen. (De bronnen noemen telkens andere aantallen. Een apart onderzoek zou uitsluitsel kunnen geven. De verschillende cijfers komen ongeveer overeen.) Keppler vond dat er ook tuinen moesten komen in het tuindorp. Het Rijk wilde die voorziening niet betalen en daarom sprong de Gemeente bij. De helft van de huizen heeft aan de straat een voortuin gekregen en alle woningen hebben een achtertuin.
De huiskamer en de keuken in de Floradorpwoningen hadden minimale afmetingen en een badkamer kon er niet vanaf. De woningen moesten kinderrijke gezinnen herbergen en kregen daarom drie of vier (kleine) slaapkamers. De Gemeentelijke Woningdienst maakt melding van maar liefst 2547 kinderen in het nieuwe dorp, dat voornamelijk uit gezinnen bestond. Er waren 186 gezinnen met zes à negen kinderen. Veertien gezinnen hadden tien kinderen, zes hadden elf handenbindertjes. Drie gezinnen waren gezegend met twaalf, dertien en veertien kinderen. De grootste gezinnen werden ondergebracht in twee naast elkaar gelegen woningen.
Chris Pruijs beschreef in de jaren zeventig zijn jeugdherinneringen voor de buurtkrant van Floradorp, weet Ger de Jong, voorzitter van huurdersvereniging Floradorp. Drie verhalen van Pruijs zijn opgenomen in Amsterdam aan de overkant van het IJ, deel II. De familie Pruijs woonde in de Jonker-en Ridderbuurt, die gelegen was tussen de Geldersekade, Oude Waal, Recht Boomssloot en Oudeschans. De buurt moest gesaneerd worden.
Vader Pruijs, die ook Chris heette, had een sigarenzaak in de Jonkerstraat, maar kon daar niet van rondkomen. Hij was ’s winters ook kolenboer in de binnenstad en ’s zomers voddenboer aan de overkant van het IJ. Hij kocht de afgedankte kleren op van de bewoners die een goede baan hadden in Noord. Dat waren de werknemers van bedrijven als (de opsomming is van zoon Pruijs) de Stoomvaart Maatschappij Nederland, Ketjen, KNSM, Verschure, de ADM, Kromhout, de NSM, de NDM en De Vries Lentsch. De tweedehands kleren verkocht hij, op afbetaling, aan de bewoners van Asterdorp in Noord, dat vanaf 1927 een woonschool was voor onaangepasten.
Pruijs moest zijn sigarenzaak in de Jonkerstraat opgeven en kreeg ter compensatie van de gemeente een bakfiets om als venter zijn brood mee te verdienen. Pruijs accepteerde dat aanbod niet en maakte er ruzieover met Keppler, directeur van de Gemeentelijke Woningdienst. In de tabaksverkoop viel weinig te verdienen, geeft zoon Chris jaren later toe in de buurtkrant. Een royale vergoeding door de Woningdienst zat er daarom niet in.
De familie Pruijs betrok in 1928 een van de 183 woningen die het eerst klaar waren in Floradorp. Pruijs junior: ‘Toen wij van de Jonkerstaat naar de Pirolastraat verhuisden, moesten we vanaf een paardenkar, die niet verder kon dan de Sneeuwbalstraat, onze huisboedel door het mulle zand heen naar de nieuwe woning brengen.’
Voor zoon Chris ging er een wereld open. Het nieuwe huis leek wel een villa. Hij kon zijn geluk niet op. Er was van alles wat zijn hartje begeerde en dat hield in: de krijtmolen, mooie landerijen, het Noordhollandsch Kanaal, om in te zwemmen, en het koeienland dat lag tussen de Ribesstraat, de Kamperfoelieweg, de Klaprozenweg en de Klaprozenkade. Op het koeienland werd druk gevoetbald.
De Klaprozenkade verbond de Buiksloterdijk met de Klaprozenweg en lag langs Zijkanaal I. Het Koeienland had ook nog een meertje, niet ver van de Klaprozenweg, op de hoogte van de huidige GVB- garage. Het water was behoorlijk diep, herinnert Chris zich, want een jongetje van de familie de Vries, die een sigarenzaak had in de Binnenhofstraat, is in ‘het oceaantje’ verdronken.
Overal waar voormalige krotbewoners werden gehuisvest in nieuwbouw, was er toezicht en controle door woningopzichteressen. Opzichteres juffrouw Ronnen besteedde veel aandacht aan de bejaarde Binnenhofbewonersen zij was ook actief in Floradorp en de Latherusbuurt. De Latherusbuurt ligt tussen de Azaleastraat en de Ribesstraat en werd opgeleverd in 1927 en 1928. ‘Mijn ouders vonden haar een kreng’, zegt Ger de Jong (1944). ‘Ze werd gehaat in Floradorp.’ Juffrouw Ronnen inspecteerde de woningen ook van binnen en dat stelden de bewoners niet op prijs.
Vader Pruijs kwam met Ronnen in conflict. Hij was een verwoed duivenliefhebber, maar in Floradorp mochten geen duiven gehouden worden, op straffe van uitzetting. Pruijs zette toch, als eerste bewoner, een hok neer voor zijn postduiven. Juffrouw Ronnen ontdekte het duivenhok en alarmeerde directeur Keppler.
Het verweer van vader Pruijs was dat Keppler zijn broodwinning, de sigarenzaak, al van hem had afgenomen en nu moest hij zijn liefhebberij ook nog opgeven. Daar had de directeur van de Woningdienst begrip voor: Pruijs mocht zijn duiven behouden. Er volgden meer duivenhokken in Floradorp en er kwam een postduivenvereniging, ‘De IJ Post’.
In de eerste winter viel Noord tegen. Pruijs: ‘Het was verschrikkelijk koud in Floradorp, door de grote open velden. De Kamperfoelieweg was nog grotendeels onbebouwd; je had het Floradorp en Zomers Buiten. Als je vanuit het Floradorp naar de stad of naar je werk moest, waaide je haast weg, vooral bij guur weer.’ Zomers Buiten was de naam van de woningbouwvereniging die opdracht had gegeven te bouwen tussen Sneeuwbalstraat en Azaleastraat. Die buurt werd opgeleverd in 1928 en de bewoners noemden hun buurt Zomers Buiten.
’s Zomers waren de malariamuggen in Floradorp een plaag, die werd veroorzaakt door de moerasachtige omgeving. Bewoners overleden aan de hoge koorts die het gevolg was van de malaria. Veel gezinnen gingen daarom terug naar het centrum van de stad, naar Wittenburg of Kattenburg. De familie Pruijs bleef.
De zoon: ‘Mijn moeder had de grootste moeite om in Noord te wennen. Ik was blij dat mijn vader en moeder in Noord bleven wonen.’ Chris Pruijs, geboren in 1916, is twee keer getrouwd geweest. Hij was in zijn jonge jaren een bekend wielrenner. Later heeft hij veel voor zijn wielervereniging, ASC Olympia, betekend. Pruijs woonde boven zijn sigarenwinkel in de Binnenhofstraat 71. Hij werd vermoedelijk 92 jaar.
>> Ga verder naar deel 15: Hoe Noord zwom in de vorige eeuw
Overzicht alle 18 afleveringen Amsterdam Noord in de vorige eeuw
Bronnen:
1. Egbert Ottens. Ik moet naar een kleinere woning omzienwant mijn gezin wordt te groot; 125 jaar sociale woningbouw in Amsterdam. Gemeentelijke dienst volkshuisvesting, 1975. Tweede druk, 1985.
2. Frank Smit. Arie Keppler; woninghervormer in hart en nieren. Bussum, 2001.
3. Amsterdam aan de overkant van het IJ, deel II. De haven, landelijk en oud Noord, de tuindorpen, Nieuwendam en Oostzaan. Van mensen en bedrijven die voorbij gingen, gebleven en gekomen zijn. Amsterdam, 1997.
4. Historisch Centrum Amsterdam-Noord. Werken en wonen in de Buiksloterham. Amsterdam, 1992.
5. Stadsatlas Amsterdam; stadskaarten, straatnamen verklaard. Redactie Martha Bakker. Amsterdam, 1998.
6. Françoise Paulen. Atlas sociale woningbouw Amsterdam. Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties, 1992. Totaaloverzicht van het woningbezit van woningcorporaties in Amsterdam in plattegronden, foto’s en eigendomsgegevens.
7. Wil Swart. Amsterdam-Noord 1850-1930; de geschiedenis achter de feiten. Alkmaar, 1990.
8. Wil Swart. Van sinaasappelkistje tot kangoeroe-woning; het Amsterdam-Noord van Arie Keppler. Uitgave wijkopbouworgaan midden-Noord, 1992.
9. Wikipedia: Tuindorp Oostzaan.
© 2011-2012 Albert van der Vliet. †
Op deze publicatie berust auteursrecht. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden gepubliceerd zonder voorafgaande toestemming van de nabestaanden Albert van der Vliet.