Ik kan mij niet anders herinneren dan dat wij vroeger een groentetuin hadden op de dijk van het Noordhollandsch Kanaal. De tuin was ongeveer een halve kilometer van ons huis aan de Wingerdweg. Als we de deur uit meteen rechtsaf en bij het kraantje linksaf het laantje in liepen of fietsten dan waren we al snel bij de dijk. De tuinen lagen allemaal op de dijk.
Hoeveel tuinen er waren, weet ik niet meer maar wij hadden ongeveer de tiende tuin vanaf het laantje. Iedere tuin had een beetje kneuterig hek met een slotje. Al vroeg in het seizoen ging mijn vader richting tuin om ongeveer 200 m2 om te spitten. Dat was een hele klus omdat het veelal zware zeeklei betrof. Waarschijnlijk was de klei naar boven gekomen bij het graven van het kanaal. Het was zwaar als je beseft dat die man begin jaren 50 nog tweeënvijftig uur per week werkte in de fabriek en dat het nog heel wat jaren duurde voordat de 42-urige werkweek ingevoerd werd.
De groentetuin was in de voorjaar en zomer bijna een volledige baan erbij. Petje af, dus! Na het omspitten werden allereerst de (aardappels (eerstelingen) gepoot. Daarna gingen de tuinbonen, de snijbonen en de sperziebonen de grond in. De eerste weken vaak afgedekt want als de vogels in de gaten kregen dat er wat lekkers in de grond zat, was al het werk voor niets. De vogels waren gek op die ontkiemende bonen.
Als het dan in de loop van het voorjaar en zomer warmer werd dan groeide alles als een gek. Dan moesten we oppassen dat de sla of andijvie niet “doorschoot”. Dat kon echt in twee dagen gebeuren. Het was dus zaak om dagelijks een kijkje te nemen op de tuin. Al was het alleen maar om de snel indrogende kleigrond een beetje nat te houden. Het water haalden we met gieters uit het kanaal.
Wellicht was de tuin voor mijn vader ook een vlucht na een drukke dag op de fabriek om even het grote gezin (met vijf kinderen) te ontvluchten en lekker in alle stilte bezig te zijn op de tuin. Dus een soort van biologische yoga. Een beetje converseren met de ontkiemende aardappelen en groenten en niemand die wat terug zegt. Heerlijk dus!
In mijn herinnering hadden we overweldigende oogsten van sla, andijvie, radijs, bietjes, gele en groene komkommers, aardbeien, tomaten, bonen en snijbonen. Aan het eind van de zomer rode kool, witte kool en savooiekool. In de winter na een nachtvorst werden dan de spruitjes pas geoogst. Mijn broertje en ik hebben heel wat zakken vol snijbonen door ons handbediende snijbonenmolentje geduwd. Urenlang.
Tijdens het oogsten aten we natuurlijk zo vers van het veld maar als het teveel werd en dat was al heel snel dan werden de bonen “ingemaakt”. In grote Keulse potten werden er voor de winter de sperziebonen en de snijbonen in de pekel gezet. Helaas waren wij in de winter niet echt gek op deze bonen omdat ze door de pekel vaak heel erg zout waren. De snijbonen waren daarbij ook nog eens hard.
Op zeker moment hadden mijn broertje en ik ook een klein tuintje waar we onze eigen groenten verbouwden. Hoewel we op deze manier een mogelijkheid hadden om één met de natuur te worden, gingen wij toch liever voetballen. Dus onder tuintje verloederde snel.
Toen ik een jaar of dertien was, ging ik begin van de avond wel eens mee naar de tuin om onderaan de dijk te vissen in het Noordhollandsch Kanaal. Mijn vader sloofde zich dan uit op de tuin en ik zat lekker aan de walkant met mijn vishengeltje naar mijn dobber te kijken. Regelmatig haalde ik een paling uit het kanaal. Die nam ik dan mee en liet deze dan een nacht rondzwemmen thuis in de gootsteen. Volgens mijn vader was de paling gronderig en door hem een nachtje in schoon water te laten zwemmen, werd de smaak beter. Ikzelf gruwelde van alle soorten vis maar voor mijn vader was een gebakken paling een lekkernij.
Bekijk alle afleveringen herinneringen Harry van Santen de Hoog
© 2021 Harry van Santen de Hoog. Op deze publicatie berust auteursrecht.