Vanaf 1 juni 1966 reed ik op mijn nieuwe Mobylette naar mijn nieuwe werkkring nl. de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (kortweg KNAW) op de Kloveniersburgwal 29 in het centrum van Amsterdam. Ik kwam te werken op een kamer waar negen bureaus stonden. Niet dat alle bureaus dagelijks bezet waren maar als iedereen er wel was dan was het supergezellig.
De heer Cremers was het hoofd van de Administratie en zat alleen aan een bureau. Hij moest toezicht houden. Bij mijn vorige baan bij het Algemeen Handelsblad zat het hoofd van de Administratie nog op een verhoging zodat hij goed neer kon kijken op het werkvolk. Het bureau van de heer Cremers bevond zich op hetzelfde niveau als bij de overige medewerkers. Hier was dus geen onderscheid, behalve in salaris. Op deze kamer werkten de subafdelingen de boekhouding inclusief mijzelf met drie medewerkers, de afdeling personeelszaken met twee medewerkers en de salarisadministrateur. Verder was er de Afdeling Interne Controle met twee mensen maar die waren vaak ergens in het land de instituten aan het controleren.
De KNAW was (en is ook nu nog) een adviesorgaan van de regering. Tegenwoordig weer regelmatig in het nieuws zoals bij het onderzoek naar het geweld in Indonesië. Onder de KNAW hangen een aantal instituten waar onderzoek gedaan wordt. Daarnaast waren er twee wetenschappelijke afdelingen nl. de afdeling Natuurkunde en de afdeling Letterkunde. Als je als hoogleraar veel gepresteerd had en dus een belangrijke bijdrage geleverd had aan de wetenschap in Nederland of daarbuiten kon je voorgedragen worden voor een lidmaatschap van de KNAW. Een soort eredoctoraat. Beide afdelingen vergaderden 10 keer per jaar. Daarbij werden lezingen en voordrachten gehouden, hier en daar ondersteund met dia’s.
Toen ik wat langer in dienst was, werd mij gevraagd om operator te worden van de diaprojector. Dat betekende dat ik bij een voordracht of presentatie op het balkon zat en op teken van de hoogleraar de volgende dia voor de lens schoof. Het observeren van het gezelschap hoogleraren en professoren was vanaf het balkon een boeiende bezigheid. Een keer toen het licht uit was en de zaal in trance zat te luisteren naar een presentatie en ik de ene na de andere gruwelijke zweer op het doek projecteerde, zat op rij 2 een hoogleraar die naar mijn idee in slaap gevallen was. Foute gedachte. De presentatie duurde ongeveer 25 minuten. Het licht ging weer aan. De bewuste hoogleraar schrok wakker, richtte zich op en begon meteen vragen te stellen aan de presentator. Ik was zo jaloers. Ik moest in mijn korte leven keihard werken om iets te onthouden en hier was een hoogleraar die de kennis slapend tot zich nam! Wauw!
Bij de KNAW heb ik overigens veel geleerd. Vooral op het gebied van hoe mensen met elkaar omgaan. Het was een bont gezelschap wat daar werkte. Een medewerker van het Instituut Dialectologie, de heer J. J. Voskuil heeft een serie van zes boeken uitgebracht met de titel “Het Bureau”. Hierin heeft hij minutieus beschreven hoe het in die tijd in deze (wetenschappelijke) wereld toeging. In boek 1 heeft hij het “Hoofdbureau” op de korrel genomen. In die periode werkte ik dus op het Hoofdbureau. Het was best wel leuk om uit te vissen om de verschillende karakters uit het boek aan de echte personen te koppelen.
Even een stukje geschiedenis, tussendoor. De KNAW zit in een prachtig gebouw “het Trippenhuis”. Dit paleisachtig gebouw werd ooit in 1660 gebouwd voor de familie Trip. In 1814 werd het gebouw gedeeltelijk ingericht als museum en gedurende een periode van ruim zestig jaar heeft het schilderij De Nachtwacht van Rembrand van Rijn daar gehangen. Aangezien ik er als een onbezonnen jongeman binnenkwam en er bijna 10 jaar ben blijven “hangen”, heb ik er een aantal grappige ervaringen meegemaakt die bij mij in mijn gedachten zijn blijven “hangen”. Wellicht is het leuk om een aantal van deze herinneringen te vertellen.
De directeur van de KNAW (uit respect noem ik zijn naam niet) was een klein markant mannetje op leeftijd met wit haar en een brilletje en hij reed in een DAF. Altijd een kritische blik in de ogen maar dat had niets met de DAF te maken. De directeur had een prachtige kamer aan de achterkant van het Trippenhuis dus met uitzicht op de tuin. In de winter was het niet altijd mogelijk het oude gebouw voldoende warm te stoken. Dan kon het zijn dat je de directeur achter zijn bureau aantrof met een deken op zich heen tegen de kou.
Volgens een collega van Personeelszaken die regelmatig in overleg met de directeur zat, had de directeur vaak last van zijn darmen en liet hij winden vanonder de deken. Ik geloofde deze collega, Han Sweiter omdat hij het lievelingetje (het apekontje) was van de directeur. Toen de directeur met pensioen ging in 1968 is Han (ondanks mijn jeugdige leeftijd mocht ik hem bij de voornaam noemen) alsnog geëmigreerd naar Amerika. Ik weet alleen niet of dat was omdat zijn beschermheer er niet meer was.
Een andere herinnering die mij is bijgebleven is dat in het begin de directeur nog maandelijks de salarissen kwam rondbrengen. Hij kwam dan altijd parmantig de kamer binnenstappen met een glimlach om de mond en deelde de envelopjes uit op een manier waarbij ik dacht dat hij het allemaal zelf moest betalen. Toen ik meer inzicht kreeg op de financiën van de Akademie werd mij overigens duidelijk dat dit niet het geval was. De subsidie die er werd ontvangen, was voldoende voor iedereen om een leuk werkzaam leven op te bouwen met een prachtig maandelijks salaris. Dus ook voor mij.
In de beginjaren studeerde ik in de avonduren en ging een keer per week naar avondschool. Omdat de werkdag in die tijd nog eindigde om 17.30 uur was het best wel krap om op de Mobylette naar de pont en vervolgens naar huis te rijden, daar even wat te eten en snel door te gaan naar de avondschool die om 19 uur begon. Ik had daarom aan mijn chef, de heer Cremers gevraagd om tien over vijf naar huis te mogen. Hij dacht even na en besloot dat het wel mocht maar dan moest ik wel via de achteruitgang het Trippenhuis verlaten zodat het niet zou opvallen! Hij vergat echter dat de kamer van de directeur juist uitzicht had op de tuin en mij dus wekelijks via de achteruitgang zag vertrekken. Het was duidelijk dat mijn chef een beetje bang was voor de directeur en moeite had om zelf deze moeilijke beslissing te nemen. Toen mijn chef een keer op zijn praatstoel zat – en dat gebeurde niet vaak – zei hij: “Harry, wil je hier overleven dan moet je zwenkwielen hebben”. Daarmee bedoelde hij dat je altijd een beetje moest meebewegen, een beetje slijmen en beslist geen conflict moest forceren. “Dan kom je verst in deze ambtelijke wereld”, was zijn vaderlijk advies.
Onder de Akademie hingen een aantal instituten waar aan wetenschappelijk onderzoek gedaan werd. Deze instituten hadden in mijn ogen een groot zelfstandigheid. In ieder geval was er onder het mom van wetenschappelijk onderzoek veel vrijheid en blijheid. Het Instituut Volkskunde, Naamkunde en Dialectologie, later het Meertens Instituut was gevestigd in een oude school, grenzend aan de binnentuin van het Trippenhuis. Mijn herinneringen betreffen een bijzondere medewerker van het instituut. De heer Buitenhuis, wetenschappelijk hoofdambtenaar was een hele lange statige man die dus regelmatig rond half vier in de middag langskwam om een praatje bij ons op de afdeling te maken. Opvallend was dat dit vaak gebeurde als er regen op komst was. Na tien minuten keek hij door het raam naar buiten en zei dan: “Ik denk maar eens dat ik opstap, zo te zien gaat het zo regenen”. Enkele minuten later zag je hem dan door de steeg richting fietsenstalling gaan en stapte hij op zijn hoge statige fiets met dubbele stang en fietste richting huis. Zijn praatje op de administratie was – in mijn ogen – waarschijnlijk een sluiproute om ongemerkt te ontsnappen en op tijd en voor de regen naar huis te gaan.
Een van de andere instituten was het Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek in Yerseke. Dit instituut werd opgericht om de gevolgen voor de natuur te onderzoeken van de Deltawerken. Door het afsluiten van de Zeeuwse wateren zou op langere termijn het zeewater langzaam overgaan in zoet water waardoor de flora en fauna uiteindelijk zou veranderen. Op zich een interessant gebeuren waarbij een hoop enthousiaste medewerkers betrokken waren. Zo erg dat op mooie zonnige dagen het hele instituut verlaten was en niemand bereikbaar. Alle medewerkers van het instituut inclusief de financiële administratie zaten op zo’n dag op een bootje op het Veerse Meer en deden wetenschappelijk onderzoek. Wij op het Hoofdbureau hadden slechts één keer per jaar een uitje. Dat was meestal een puzzelrit met de auto, ergens in de omgeving van Amsterdam. Tja, onderscheid moet er zijn en je moet de wetenschap natuurlijk de ruimte geven want dan alleen kan de wetenschap zich volledig ontplooien!
Bekijk alle afleveringen herinneringen Harry van Santen de Hoog
© 2022 Harry van Santen de Hoog. Op deze publicatie berust auteursrecht.
Wilt u contact opnemen met Harry van Santen de Hoog?
Dat kan via het reactie formulier van Harry.
AmsterdamNoord.com jongen uit Amsterdam Noord