Voor een gemiddeld arbeidersgezin in Amsterdam- Noord was “de jaren 50” geen gemakkelijke periode. De oorlog was dan wel een tijdje voorbij maar met de economie ging het nog niet geweldig.
Toch slaagden mijn ouders er al snel in dat wij in de zomer op vakantie gingen. Mijn moeder was de motor van het gezin en zat altijd vol met ideeën die uitgevoerd moesten worden. Mijn vader was de harde werker die in die tijd wekelijks 52 uur aan het werk was bij de Kromhout Motorenfabriek. In die tijd was hij zaterdagochtend ook nog gewoon aan het werk.
Vanaf 1954 gingen wij al op vakantie. Ik was vier jaar toen mijn ouders in de grote vakantie voor twee weken een vakantiehuisje in Schoorl huurden. Het huisje was eigendom van Tip de Bruin, die een herenkledingwinkel had op de Nieuwendijk en ook nog bekend was van de voetbalclub Volewijckers. Deze vakantie in een eenvoudig huisje was echter zo goed bevallen dat het idee al snel groeide om een eigen vakantiehuisje te bouwen. Mijn ouders besloten om samen met mijn ome Sjors en tante Riek in 1955 ook een houten vakantiehuisje te bouwen. In de winter werd hout op de kop getikt en opgeslagen. Veelal gebruikt hout o.a. van pallets. Met Pasen 1956 werd het hout opgeladen op een kleine vrachtauto en vervoerd naar Boomkwekerij/ kampeerterrein Carpediem in Groet, dicht bij Schoorl en dicht bij de zee. Daar werd ons eerste vakantiehuisje in elkaar getimmerd. In de zomervakantie van 1956 werd het huisje gebruikt door twee families. Gedeeld eigenaarschap. Het jaar erna werd het tweede huisje gefabriceerd. Bij aanvang van de zomer van 1957 stonden er dus twee vakantiehuisjes, op ongeveer 70 meter bij elkaar vandaan. Aangezien het tweede huisje met iets beter hout gemaakt was, werd er geloot wie welk vakantiehuisje kreeg. Mijn ouders hadden het geluk het mooiste huisje te winnen. Dat gaf wel enige scheve gezichten bij mijn oom en tante.
Bij een vakantiehuisje in die tijd moest je je trouwens wel iets anders voorstellen dan tegenwoordig. Het ging om een primitief houten huisje met in de eerste jaren een zeildoek dak. Wij noemden het daarom een tenthuisje. Het kampeerterrein miste beslist de voorzieningen zoals een zwembad zoals bij Sporthuis Centrum (later Centre Parcs). Hoewel……. het grote zwembad lag ongeveer 3,5 km verderop en heette in die tijd (en nu nog steeds trouwens) de Noordzee. Hoe groot wil je het zwembad eigenlijk hebben?
Ons tenthuis had een kleine leefruimte 3 x 3 meter met zelfs een klein keukenblokje, vakkundig in elkaar getimmerd door mijn vader. Daarnaast één slaapvertrek van 3 x 2 meter. Totale oppervlakte van het hele huisje was dus 15 m2. In het slaapgedeelte waren 6 slaapplaatsen gesitueerd. Aan de ene kant een tweepersoons stapelbed voor vier personen en aan de andere kant een stapelbed met eenpersoons bedden. Alles nagelvast. Het betekende maximaal zes mensen op 6 m2 vloeroppervlak. Eigenlijk was het een soort dubbele bedstee met een gordijn naar de leefruimte. Het kon allemaal in die tijd nog maar het was er altijd erg gezellig. En het was er soms koud, zo koud! Vooral als Pasen vroeg viel, kon de temperatuur in de nacht soms beneden het vriespunt dalen. Als het koud was, ging de oliekachel s’-avonds aan. Maar als we gingen slapen, moest de kachel wel uit omdat het levensgevaarlijk was om die aan te laten! Het betekende wel dat de temperatuur behoorlijk kon dalen tot dicht boven en soms onder het nulpunt.
Het dak van ons vakantiehuisje bestond uit wit tentzeil wat de nare gewoonte had om te gaan klapperen als het hard waaide. Als je dan bovenin sliep, kon je daar wakker van worden of lang wakker blijven. Gelukkig werd al heel snel het dak vervangen door één van hout met bitumen dakdekking en was het klapperen dus over. Het was meteen een stuk comfortabeler.
Een wc was er de eerste jaren niet, we moesten naar het washok 50 meter verderop waar twee heren- en twee dames toiletten waren en één douche met lauw water. We waren wel wat gewend maar een nachtelijke wandeling naar dit washoek was geen optie. Dan kwam de emmer goed van pas. Spartaanse taferelen.
Zoals gezegd het vakantiehuisje was eenvoudig maar voor ons was het “ons vakantiepaleisje”. Helaas moest ons tenthuis jaarlijks eind september afgebroken worden en opgeslagen worden in een berging bij een boer in het dorp. Na twee jaar kregen mijn ouders toestemming om het huisje af te breken en op dezelfde plek neer te leggen. Dan werden de balken, de zijwanden en alle andere delen neergelegd en ging het dak er weer op. Het volgende voorjaar werd met Pasen het huisje dan weer opgebouwd. Het was wel ieder jaar een verrassing of er in de winter bezoek was geweest van de muizen.
Het was ieder jaar met Pasen weer een hele klus om alle balken, planken en schotten op dezelfde plaats te krijgen zodat het weer wind- en waterdicht werd en er ook nog eens uitzag op de huisje van vorig jaar. Een van de laatste acties van mijn vader was ieder jaar om met een zak vol latjes alle kieren weer af te dichten. De periode tussen Pasen en Pinksteren werd gebruikt om het tenthuisje weer op te pimpen. Dat betekende veel schilderwerk. De coördinatie van dit project lag vooral bij mijn moeder. In de eerste weken waren de weekenden het extra werkhuis voor mijn vader en moeder. Al heel snel hielpen mijn twee jaar oudere broer en ik hierbij. Daar in Groet is beslist de basis gelegd voor de handigheid die ik heb opgebouwd voor klussen in en om het eigen huis. Ik heb geleerd dat als je iets wilt, je maar gewoon moet beginnen.
De bedden werden jaarlijks met Pasen opnieuw gevuld met vers stro. Mijn broer en ik werden met ons eigengemaakte karretje naar een boer in het dorp gestuurd om een baal stro te halen. Zes gulden voor een hele baal stro maar daar hadden we de hele zomer een fijn bed van.
Het stro werd in katoenen hoezen gestopt, een beetje opschudden en de bedden waren klaar voor de rest van het seizoen. Na het slapen was het wel belangrijk om de bedden steeds opnieuw op te schudden anders kwam je in een steeds diepere kuil te liggen.
Koken deden we op een 2- pits gasstel, aangesloten op een grote donkerblauwe gasfles. Deze gasfles moest een paar keer per seizoen omgewisseld worden voor een vol exemplaar. Water kwam uit een kraan die aangesloten was op een oude melkbus die buiten op een houten stelling stond. Met een lange slang vanuit de kraan die op het pad was, werd de melkbus dagelijks gevuld.
Vanaf 1957 gingen we – vaste prik – een week met Pasen, een week met Pinksteren en met de grote vakantie 5 weken naar Groet. Ik denk dat er maar weinig arbeidersgezinnen uit Amsterdam- Noord ons dat na konden doen. Zoals gezegd: Wij hadden geweldige hardwerkende ouders die dit met beperkte middelen allemaal voor ons mogelijk hebben gemaakt.
Bekijk alle afleveringen herinneringen Harry van Santen de Hoog
© 2022 Harry van Santen de Hoog. Op deze publicatie berust auteursrecht.
AmsterdamNoord.com Schoorl