Vissen in Noord

Exterieur, krijtmolen d' Admiraal, Noordhollandschkanaaldijk 21. Op de voorgrond het Noordhollandsch Kanaal. Circa 1950. Foto: Satdsarchief Amsterdam, Archief van het Bureau Monumentenzorg: glasnegatieven en negatiefloze foto's

Met een beetje afgunst en ook wel een tikkeltje jaloers luisterde ik naar mijn vriendjes als ze het over vissen hadden. Zulke knapen hadden ze gevangen en dan gingen de armen wijd uiteen. Maar ondanks die vissers latijn leek het mij toch ook wel mooi om eens met een hengeltje aan de waterkant te zitten en zo’n vloermat te vangen. Maar tja, ik had geen hengel en daar hoefde ik thuis ook niet om te zeuren, want dat werd als verkwisting beschouwd, temeer omdat elk dubbeltje nog omgedraaid moest worden voor het werd uitgegeven.

Als oorlogskind had ik inmiddels wel geleerd om mezelf te redden en een creatieve oplossing te vinden. Zo had ik ook graag een spoortrein willen hebben, maar de middelen ontbraken en ik moest zelf maar een oplossing verzinnen. Ik heb toen oude kranten in repen gescheurd, dat waren de rails en een schoenlepel schoof ik er over heen, die fungeerde als locomotief. Zo bouwde ik mijn eigen emplacement en had ik een prachtige spoorbaan.

Voor het vissen moest ik dus ook een oplossing zien te vinden. Eerst maar een stok zoeken. Meestal was de tak die ik vond te droog en brak het doormidden. Plotseling kreeg ik een idee. Een traproede was stevig en brak niet. Het had echter wel het nadeel dat het zwaar was, vooral als je er een hele tijd mee in je handen zat en bovendien was hij niet erg lang. Maar het was mogelijk en uitvoerbaar, dus de onderste roede van de traploper in huis “geleend”.  Uit moeders naaidoos nam ik een stuk ijzergaren en een speld. Het garen diende als snoer en de speld boog ik voorzichtig om tot een vishaakje. Voor de dobber nam ik een kurk van een fles en prikte er een houtje door.

Ziezo de hengel was klaar, zet de pan maar op het vuur, ik ga vissen!

Ja, waar ga je dan vissen. Eerst maar zonder vriendjes, want eigenlijk schaamde ik me een beetje voor m’n uitrusting. Het Noordhollands kanaal was dichtbij, dus daar maar eens geprobeerd.

Een enkele keer bewoog de dobber, maar als ik ophaalde was er geen vis te bekennen. Dan toch maar eens met vriendjes op pad. De hilariteit over mijn visuitrusting liet ik over me heengaan. Het belangrijkste was dat ik de kunst eens kon afkijken. 

We gingen op de fiets naar de Krijtmolen. Een molen langs het Noordhollands kanaal met een klein afwateringsslootje ernaast. Mooi stekje om te vissen. En dat bleek wel, want er zaten nog een paar grote mannen met echte werphengels. Die zwaaiden hun haakje wel tot midden in het kanaal.

Ik kwam niet verder dan tot een meter uit de wal. Plotseling kwam mijn dobber omhoog en ging plat op het water liggen. Eerst dacht ik nog dat het garen gebroken was, maar een van de vriendjes zei dat ik beet had, dus haal op die hengel.  En verdorie er zat een vis aan. En niet zo’n kleintje ook.

De echte vissers kwamen geïnteresseerd kijken hoe ik een brasem op de wal trok. “Krijg nou wat” zie een van hen “wij met onze mooie hengels vangen niks en hij haalt met een roetje zo’n knaap uit het water”. Ja, je kan vissen of niet. 

Die dag was ik de visserskoning en met gepaste trots bracht ik de vis mee naar huis. Bij mijn vriendjes steeg ik onmiddellijk in aanzien en iedereen wilde weten welk aas ik gebruikte, op welke stek ik viste en hoe diep ik lag. Mijn moeder heeft de brasem nog gebakken en vanwege de gronderige smaak hem nog een nacht in het zuur gezet. Iedereen aan tafel proefde een stukje, maar echt lekker vonden ze het niet. Meenemen van de vangst hoefde dus niet meer en de volgende succesverhalen vielen in de categorie: vissers latijn.

Omdat een visser ook wel eens zijn horizon wil verleggen, zochten we naar ander locaties om te gaan vissen. Niet langer in het Noordhollands kanaal, maar die nieuwe locatie was bij de Vuilverbranding- Noord. Daar aan gekoppeld was een elektriciteitscentrale, die het koelwater uit het IJ haalde en via een afvoerkanaal weer terug liet stromen in Zijkanaal I. Dit water was warmer dan de omgeving en kennelijk een aangename plek voor vissen. Ook konden er andere soorten vis gevangen worden dan in het kanaal. Hier geen voorntjes, baarsjes, of brasem, maar paling en snoekbaars.

Dit kanaaltje bij de Elektriciteitscentrale noemden wij het “stroompje” en gingen er vaker  vissen.

Bijkomstigheid was dat de dekschuiten met hun huisvuil voor de vuilverbranding er ook afgemeerd lagen. Daar sprongen we op en als ze naast elkaar lagen, kwamen we al een heel eind naar het midden van het water. En de sportvisser denkt altijd dat hoe verder je bereik is, des te dieper het water en des te groter de vissen. Maar dat was daar niet altijd het geval. De paling bijvoorbeeld hield zich voornamelijk op daar waar veel afval in het water terecht kwam en dat was vaak vlak naast de dekschuiten. Ik heb er wel eens een paling gevangen, maar dat beest was zo glibberig en kronkelde alle kanten uit. Ik durfde hem nauwelijks van het haakje te halen.


Bekijk alle afleveringen van de serie van Wim Mulder: “Mijn jeugd in Amsterdam-Noord

© 2023 Wim Mulder. Op deze publicatie berust auteursrecht.

Wilt u contact opnemen met Wim mulder?
Dat kan door de redactie een mail te sturen. Wij sturen uw bericht dan door naar Wim.


Gerelateerd: Noordzeekanaal vissen


AmsterdamNoord.com Vissen in Noord

Waardeer onze website!!

Als je onze website waardeert en je waardering wilt laten blijken met een vrijwillige bijdrage: graag!
(PS, wil je de overmaking helemaal afronden? We zien best vaak niet afgeronde overmakingen staan en dat is zonde)



Mijn gekozen vrijwillige bijdrage € -